Titel De oudste bewoners van het Huis ter Does te Leiderdorp
Jaar 1955
Omschrijving Artikel van mr J.W. Groesbeek in het Leids Jaarboekje n.a.v. opgravingen van het Huis ter Does in Leiderdorp waarin hij een kritische blik op de genealogie van het adellijke geslacht van der Does. De auteur waarschuwt voor mogelijke vervalsingen in middeleeuwse oorkonden die de familiegeschiedenis hebben vertroebeld en stelt voor een nieuwe benadering te hanteren. De tekst geeft informatie over eigendommen, leenbezittingen en relaties met andere adellijke geslachten. De studie wordt gepresenteerd als een poging om de verwarrende knoop van de familiegeschiedenis te ontwarren, met erkenning van de moeilijkheden en onnauwkeurigheden in het beschikbare bronnenmateriaal.
Categorie Genealogie
Afkomstig Uit Leids Jaarboekje 1955

De Oudste Bewoners Van Het Huis Ter Does Te Leiderdorp

Door Mr J.W. Groesbeek

De recente opgravingen op het terrein onder Leiderdorp, waar het voormalige huis ter Does gelegen heeft (zie de vorige jaargang van dit jaarboekje [1] ) , hebben hernieuwde belangstelling doen ontstaan voor de bewoners van het huis en inzonderheid voor het geslacht, dat de naam er van draagt: het geslacht VAN DER DOES. Het verwondert ons niet, dat reeds meerderen zich met de geschiedenis van deze familie hebben beziggehouden, want dat is een lot waaraan vrijwel geen enkele adellijke familie ontsnapt is. Bij VAN DER DOES heeft men het echter nogal bont gemaakt.

Als kapitein C. J. POLVLIET zijn „Genealogie van het oud- adellijk geslacht van der Does" gaat schrijven, vangt hij deze genealogie aan met de volgende woorden: „Het oud adellijk en aanzienlijk geslacht van der Does is gesproten uit dat van Croisilles, dat in het Kamerijksche was gevestigd" en even verder „Omtrent het geslacht de Croisilles, de voorouders van bovengenoemden Maurin (de Croisilles, in 1320 raad van graaf Willem III van Holland), worden nadere mededeelingen gevonden in het woordenboek van Luiscius, die daarbij de door hem geraadpleegde bronnen vermeldt". Slaat men de aangegeven bladzijden in dit woordenboek op, dan vindt men daar in extenso enige oorkonden opgenomen, die de samenhang met het geslacht DE CROISILLES moeten bewijzen, en dat bewijs ook inderdaad zouden geleverd hebben, indien zij echt geweest waren! Voor iemand die wel eens te maken heeft met middeleeuwse oorkonden is het zonder meer duidelijk, dat de afgedrukte oorkonden grove vervalsingen zijn, waarschijnlijk vervaardigd om de familie een glans te verlenen, die zij in feite niet bezat. De wetenschap, dat er dus opzettelijke vervalsingen hebben plaats gevonden, maant ons dus tot de allergrootste voorzichtigheid bij het hanteren van de bestaande genealogieën van dit geslacht. Ons uitgangspunt is dan ook geweest om geheel los daarvan een nieuwe familiegeschiedenis op te bouwen. Ten einde ons betoog niet nodeloos uitvoerig te maken is er van afgezien om te vermelden waar de nieuwe opzet van de oude afwijkt en waarom dit is geschied. Ook zijn vele niet te controleren opgaven weggelaten, van kinderen uit een bepaald echtpaar zijn slechts diegenen opgenomen, die in echte oorkonden aangetroffen zijn. Ook zijn sommige personen weggelaten die wel aanwijsbaar geleefd hebben, maar waarvan het familieverband niet bij benadering was aan te geven. De „hoofdtak" is geheel opgenomen, de zijtakken slechts ongeveer tot het jaar 1400, het nakroost wordt dan zo uitgebreid, dat met een volledige beschrijving wel een jaarboekje geheel gevuld zou kunnen worden.

Uit het vervolg van deze bijdrage zal blijken, dat wij hier te doen hebben met een geslacht, dat ongetwijfeld tot de adel behoorde. Het bezat een kasteel van bescheiden omvang en enig leenbezit. Ondanks het feit, dat enige leden van de familie aanzienlijke huwelijken deden, blijft het een opvallend verschijnsel, dat in de middeleeuwen geen enkele VAN DER DOES de ridderlijke waardigheid verkregen heeft, en ook dat niemand van hen ooit enige jurisdictie-bevoegdheid bezeten heeft in of bij het stamgoed.

Zij oefenden daar noch hoge — noch middelbare — noch lage jurisdictie uit, met andere woorden: zij zijn niet te betitelen als „heren" van ter Does. Ook blijken hun bezittingen in de omgeving van Leiden van zeer bescheiden omvang te zijn.

Min of meer aanzienlijke goederen bezaten zij een tijdlang in Zeeland, vermoedelijk deels afkomstig uit het geslacht VAN VOORNE, deels hun verleend door de graven van Holland als vergoeding van in hun dienst geleden schade. Echter gingen deze goederen door verbeurdverklaring en het uitsterven van de hoofdtak weer vrij spoedig verloren.

Het bleek een uiterst moeilijke opgave uit de vaak verwarde en onnauwkeurige opgaven de waarheid te achterhalen. Ook de hoeveelheid bronnenmateriaal bleek ten slotte gering, al te gering om met een stevig gefundeerd betoog voor de dag te komen. Eventuele latere vondsten zullen de geopperde hypothesen moeten bevestigen of ontkennen. Deze studie kan niet anders zijn dan een poging om een onontwarbare knoop, die vaak met opzet verward gemaakt is, te ontwarren.

In het eerste hoofdstuk behandelen wij de hoofdtak zo volledig mogelijk. Dan volgt een beschrijving van de oudste generaties van de zijtakken en als besluit een slotbeschouwing, waarbij ook ter sprake komt de vraag of er thans nog afstammelingen in manlijke lijn uit het oude geslacht in leven zijn.

De Hoofdtak

De eerste vermelding van een VAN DER DOES treft men aan in een lijst van personen die lenen hielden van de grafelijkheid van Holland, een opgave die dateert uit 1281/84 [2] . Hierin vinden wij vermeld, dat DYDERIC I VAN DER DOES in Leiderdorp een halve hoeve land van graaf FLORIS V in leen hield. Over het kasteel wordt hier niet gesproken, hetgeen niet te verwonderen valt daar dit in leen gehouden werd van de heren VAN BREDERODE; helaas zijn de oudste leenregisters van deze heren niet bewaard gebleven. Wie de vrouw van DIRK I geweest is kan niet met zekerheid, wel met een grote mate van waarschijnlijkheid gezegd worden, als wij er ten minste van uit gaan, dat DIRK II VAN DER DOES, die voor het eerst in 1319 voorkomt, een zoon is geweest van de bovengenoemde DIRK I. Deze DIRK II pacht namelijk op 15 Dec.1326 [3] van graaf WILLEM de voogdij over de kinderen van zijn oom WOUTER VAN MIJNDEN.

Als reden voor deze verpachting aan DIRK II geeft de graaf op, dat deze DIRK II „die outste ende die naeste is, die van Heren AMELIJS VAN MIJNDEN ghecomen is", met andere woorden, dat DIRK II de oudste en naaste afstammeling was van heer AMELIJS VAN MIJNDEN en als zodanig rechten kon doen gelden op de voogdij over de kinderen van zijn oom WOUTER VAN MIJNDEN. Daar deze WOUTER een zoon van heer AMELIJS geweest is, moet wel de moeder van DIRK II een dochter van heer AMELIJS geweest zijn. Zoals men weet, stamden de VAN MIJNDENS uit een zijtak van het geslacht VAN AMSTEL, waartoe GIJSBRECHT behoorde.

Of DIRK II VAN DER D0ES werkelijk een zoon van DIRK I geweest is, is niet te bewijzen. Sommigen geven hem een MAURIJN tot vader, van wie evenwel in de bronnen geen spoor gevonden is. Uit het feit, dat onder zijn leenbezit „die hoeve" voorkomt, mogen we echter wel met enige waarschijnlijkheid afleiden, dat dit hetzelfde leen is dat door DIRK I (1281/84) werd bezeten en dat hij dit van zijn vader geërfd heeft. Wij zagen reeds, dat DIRK II voor het eerst voorkomt in een oorkonde van 11 Sept.1319. Op die datum ontvangt hij van de graaf in eigendom 2 ½ morgen land in het ambacht van Leiderdorp, die tevoren door de kinderen van JAN VAN MEERBURCH van de graaf in leen waren gehouden [4]. Twee jaar later, op 16 Oct.1321, wordt hij met zijn vrouw CLEMENTIA in een akte genoemd.

Daar de vrouw in het algemeen geen erfgename was van haar echtgenoot, zorgde laatstgenoemde veelal voor de toekomst van zijn eventuele weduwe door een bepaald deel van zijn goederen (meestal „die minre helft") of bepaalde goederen tot wat men noemde „lijftocht" te maken. Zo deed ook DIRK op genoemde datum, hij maakte zijn vrouw tot lijftocht „die woninge ende dat land, dat MELIJS kinderen in huerwaer (is huur) hebben, legghende in Leiderdorp, ende die Venne, leggende op die Doeswateringhe, die hi al van ons (dit is graaf WILLEM) in lene houdt".

In het volgende jaar, op 23 April 1322, vermeerdert DIRK deze lijftocht met al zijn leenland „tussen den Zijl ende Hildeboetes Zijl" [5]. Onthullen deze akten ons nog niet de geslachtsnaam van zijn vrouw, een akte van 19 Maart 1326 (of 1327? [6] ) leert ons, dat CLEMENTIA een zuster was van HEYNRIC VAN SANDHORST, en dus een dochter van heer PHILIPS VAN SANDHORST, ridder, heer van Soeterwoude en bezitter van het huis Rodenburch. Ondanks het feit, dat hij uit het geslacht VAN WASSENAAR stamde, verkeerde HEIJNRIC VAN SANDHORST blijkbaar in niet al te gelukkige financiële omstandigheden, want in de zoëven genoemde akte, die zijn huwelijkse voorwaarden bevat met de dochter van heer DIRK VAN OUDSHOORN, bedingt HEIJNRIC, dat zijn schoonvader aan DIRC VAN DER D0Es zal betalen de bruidsschat, die hem nog steeds verschuldigd is vanwege zijn huwelijk met CLEMENTIA VAN SANDHORST, ten bedrage van 110 pond Hollands !

Zowel DIRK II als zijn vrouw zijn na dien in geen enkele akte aangetroffen, het is wel aannemelijk, dat hij in ieder geval vóór 1347 is overleden. In een akte die gedateerd wordt op c. 1344 [7] wordt hij nog vermeld als belending van een perceel land; het is dus niet geheel zeker, dat hij toen nog in leven was.

Zijn kinderen waren : 1ste MOUWERIJN, die volgt. 2de Vrouwe LISEBETH VAN DER DOES, die door haar man heer JACOB VAN DEN WOUDE op 17 Febr. 1348 [8] gelijftocht wordt op verschillende goederen te Woude en te Warmond. Als weduwnaar hertrouwt hij in 1370 en overlijdt in 1394. Zijn eerste huwelijk bleef kinderloos.

MOUWERIJN I VAN DER DOES, zoëven genoemd, is zonder twijfel een zoon geweest van DIRK II, al wordt hij in geen enkele oorkonde uitdrukkelijk als zodanig genoemd. De oudere genealogieën stemmen op dit punt overeen, en het feit, dat hij in het bezit is van het leengoed tevoren door DIRK II in leen gehouden, levert hiervoor een belangrijke aanwijzing. MOUWERIJN wordt voor het eerst genoemd als getuige in een grafelijke oorkonde van 8 April 1347 [9]. Hij deed een zeer aanzienlijk huwelijk, hij huwde namelijk met Jvr. LISEBETTE, dochter van heer AELBRECHT VAN VOORNE, heer van Voorne en burggraaf van Zeeland, en diens tweede vrouw CATHARINA VAN DURBUY, „de schone Waalse". Op 30 Jan.1348 maakt hij haar tot lijftocht 38 morgen land te Leiderdorp [10]. Hij koos de zijde van keizerin MARGARETHA in de strijd met haar zoon hertog WILLEM. Zij belooft hem op 5 Sept. 1350 [10] te zullen beschermen en alle eventueel te lijden schade te vergoeden. Spoedig moet hij met hertog WILLEM verzoend geweest zijn, want in 1354 [12] diende hij hem met drie paarden in de strijd tegen de bisschop van Utrecht. Deze expeditie liep voor MOUWERIJN wel zeer ongelukkig af. Met zijn strijdmakkers verdwaalde hij des nachts in de omgeving van Oudewater en werd door die van Montfoort overvallen en gevangen genomen. Zoals toen gebruikelijk was moest hij een zwaar losgeld betalen om uit zijn gevangenschap bevrijd te worden. Ten einde hem hierin tegemoet te komen vergunde hertog WILLEM hem om 15 morgen land te Leiderdorp, die hij van hem in leen hield, te verkopen [13]. Mogelijk waren deze 15 morgen land een deel van de 38 morgen, die hij in 1348 tot lijftocht voor zijn vrouw gemaakt had, want op 5 Juni van dit zelfde jaar nog maakte hij haar tot lijftocht 13 morgen land geheten die Venne en 12 morgen geheten die Hove, te Leiderdorp gelegen tussen de Zijl en de Doeswetering, benevens nog een rente van 16 pond Hollands sjaars „uter woninghe ter Does". In een opgave van leden van de grafelijke hofhouding wordt hij genoemd als “s graven cnape". Hij was echter ook verbonden aan „mire vrouwe herberghe" (de hofhouding van de hertogin). Als haar dienende „van den scotel" had hij de beschikking over 1 paard en 1 knecht (anno.1354) [14]. In 1355 vinden wij hem nog enige malen als getuige voor de hertog genoemd. Na 25 Oct. 1358 treffen wij hem echter niet meer aan. Ook zijn vrouw vonden wij niet meer genoemd. Hun overlijdensdata zijn zelfs niet bij benadering vast te stellen, aangezien hun zoon pas in 1388 vermeld wordt.

Hoeveel kinderen er uit dit huwelijk gesproten zijn weten wij niet met voldoende zekerheid. Slechts van MOUWERIJN II staat vast, dat hij een zoon van MOUWERIJN I geweest is.

Als kinderen worden genoemd: 1ste MOUWERIJN II, die volgt. 2de: volgens oudere bronnen: WILLEM VAN DER DOES, die aanvankelijk monnik was in Middelburg, aldaar in 1387 in een heftig conflict geraakte met zijn abt, een conflict dat door hertog ALBRECHT werd bijgelegd. In 1390 werd hij zelf tot abt verkoren, als zodanig wordt hij in allerlei akten tot het jaar 1405 vermeld. 3de: Volgens dezelfde bronnen: BADELOGE VAN DER DOES, abdis van Leeuwenhorst van c.1403 tot c.1411. 4de: Met enige aarzeling zouden wij hier willen plaatsen ver (is vrouwe) DIRC MOUWERIJNSDOCHTER VAN DER DOES, die op 7 Jan. 1400 [15] door haar man heer WOLFERT VAN DER MAELSTEDE VAN EVERINGEN belijftocht wordt aan 100 Holl. guldens sjaars op de multer van Elwoutsdijk en koedorp en op de tiende te Everingen. De oudere geslachtslijsten noemen haar een dochter van MOUWERIJN II. Het wil ons echter voorkomen, dat zij diens zuster geweest moet zijn, daar zij eerder een tijdgenote van MOUWERIJN II schijnt te zijn geweest dan een latere generatie.

Mouwerijn II van der Does. Dat hij een zoon was van MOUWERIJN I blijkt uit een akte van 13 Dec. 1397 [16]. Op die datum beklaagt MOUWERIJN zich bij hertog ALBRECHT, dat zijn vader onder de regering van wijlen hertog WILLEM in zijn dienst had deelgenomen aan de oorlog tegen Utrecht, doch in de strijd gevangen was geraakt, en veel goederen had moeten verkopen om de geëiste losprijs te kunnen betalen. Nimmer had MOUWERIJN hiervoor ook maar enige vergoeding van de hertog ontvangen. Hertog ALBRECHT liet de klacht deugdelijk onderzoeken en zij werd gegrond bevonden. Als een verlate compensatie ontving MOUWERIJN nu de goederen, die JAN JAN KINTSZOON op Walcheren bezat en ook al het goed van JAN VAN DEN WAERDE.

Hieruit kan wel afgeleid worden, dat de geleden schade niet onaanzienlijk geweest was. Intussen had MOUWERIJN op 10 Jan.1388 [17] zelf ook voorvaderlijk leengoed moeten verkopen, namelijk 25 morgen land te Leiderdorp, geheten die Doesvenne en die Hoeve. Als vergoeding voor dit verlies aan leenbezit droeg hij den hertog „20 morgen in die woninge van der Does" op, gelegen „tenden den leengoede dat hij houdt van den heer van Brederode" om dit bezit voortaan van de hertog in leen te houden. Zes jaar later, op 21 Sept.1394 [18] belastte de hertog hem met „het watergraefscip van de vijf ambachten en het dijcgraefscip van 500 roeden dijcs van den Nuwendijc" (in Zeeland). Op 24 Oct. 1399 [19] draagt WILLEM KINTSZONE hem 8 gemeten land in Meliskerke over.

De naam van zijn vrouw leren wij kennen uit een akte van 31 Oct. 1404 [20], hij maakt namelijk op die datum aan zijn vrouw ALIJT heer FOYENDOCHTER VAN DOCHEM tot lijftocht de helft van 28 morgen land te Leiderdorp, die hij van de grafelijkheid in leen houdt. Volgens de bestaande genealogieën was ALEID zijn tweede vrouw en zou hij in eerste huwelijk een VAN DEN WOUDE tot echtgenote gehad hebben. Er is ons echter geen akte bekend, die dit huwelijk kan bevestigen.

Tijdens het leven van MOUWERIJN ontstond er opnieuw een twist over het „voirofferen ende voir Paes nemen" in de kerk van Leiderdorp. Het geschil hierover was niet van recente datum, want wijlen hertog WILLEM had reeds een uitspraak gegeven over deze kwestie, die echter blijkbaar de partijen niet bevredigd had.

Bij het geschil waren betrokken de families VAN ZIJL, VAN DER DOES en BENNEBROEK. In de uitspraak, gegeven op 31 Dec.1406 [21] vindt men een uitvoerige regeling van de rangorde waarin de leden van genoemde families deze kerkelijke handelingen voortaan mogen verrichten. Men krijgt de indruk, dat de VAN ZIJLS in het geschil gelijk kregen en niet MOUWERIJN VAN DER DOES.

Laatstgenoemde bevond zich intussen op het oorlogspad, als Hoeksgezinde nam hij deel aan de Arkelse oorlog. Men weet, dat hertog JAN VAN BEIJEREN in troebel water hoopte te vissen en politieke munt trachtte te slaan uit de heersende verwarring. Hij wilde de macht der Hoekse partij breken en sloeg het beleg voor het kasteel Poelgeest, veroverde dit en joeg de bezetting over de kling. De historie verhaalt, dat ook het huis ter Does toen verwoest is. De opgravingen hebben aangetoond, dat dit niet juist is, het kasteel werd zonder slag of stoot overgegeven. Wat was hiervan de oorzaak? Bouwvalligheid? Afwezigheid van de kasteelheer? Wij zullen in het vervolg nog zien, dat de oudste zoon van MOUWERIJN een aanhanger van hertog JAN was. Dit kan dus ook de reden geweest zijn, dat zijn vaderlijk slot gespaard werd. Dat het slot bij verdrag overging en waarschijnlijk op een moment dat MOUWERIJN zich niet op ter Does bevond, mag misschien afgeleid worden uit het feit, dat MOUWERIJN'S vrouw zich er bij hertog JAN over beklaagt, dat haar minstens 200 nobelen ontstolen waren (12 Oct. 1420 [22] ). Dit was een regelrechte schending van het verdrag tot overgave, die door hertog JAN dan ook hoog werd opgenomen. Hij beval de daders in arrest te nemen en naar Den Haag over te brengen ten einde door hem berecht te worden.

In verschillende akten wordt MOUWERIJN verder nog genoemd. Voor de laatste maal troffen wij hem aan in een akte van 17 Oct. 1431 [23]; het is dus niet onmogelijk, dat hij in 1432 overleden is.

Uit het eerste huwelijk zouden 4 en uit het tweede 5 kinderen gesproten zijn. Wij durven dit noch te bevestigen, noch te ontkennen; in originele stukken hebben wij er slechts enkele van aangetroffen. Vrouwe DIRC VAN DER D0ES gehuwd met heer WOLFERT VAN DER MAELSTEDE VAN EVERINGEN, die ook als zijn dochter wordt vermeld, houden wij liever, zoals gezegd, voor een zuster van MOUWERIJN dan voor zijn dochter.

Van de kinderen is het navolgende bekend: 1ste: WILLEM VAN DER DOES, de oudste zoon, en volgens de geslachtslijsten gesproten uit het eerste huwelijk van zijn vader. In 1412 is hij „dienaer ende meester bottelgier" van de vrouw van hertog WILLEM. In genoemd jaar draagt zijn vader hem zijn lenen op Walcheren over (akte dd. 20 Aug. 1412 [24] ) . Drie jaar later (op 4 April 1415 [25] ) wordt hij beleend met het huis Rodenburg bij Leiderdorp, waaraan hij zijn vrouw MARIJA lijftocht. De lotgevallen van laatstgenoemd huis waren echter nogal wisselvallig, want nog in hetzelfde jaar (op 9 October) droeg hij de helft van het huis over aan DIRK VAN SANDHORST, terwijl deze op 19 Juli 1430 ook de andere helft weer in leen verkreeg. Bij hertog JAN VAN BEIJEREN stond hij in 1419 in blakende gunst, de hertog noemt hem „onse getruwe knape" en geeft hem, tezamen met WILLEM VAN DEN BERGHE, here van Orbais ('s hertogen Raad, kamerling en rentmeester), belangrijke goederen in Zeeland.

Vermoedelijk is de nauwe relatie van WILLEM met hertog JAN mede reden geweest voor het sparen van het huis ter Does bij het beleg van 1420. Als oudste zoon zou WILLEM later dit huis in leen moeten ontvangen. Wel is het duidelijk, dat de verhouding tussen vader en zoon veel te wensen overliet, zij huldigden in ieder geval politieke overtuigingen, die lijnrecht tegenover elkander stonden.MOUWERIJN: Hoeksgezind en zijn zoon WILLEM: Kabeljauw. De gevolgen bleven niet uit, WILLEM vluchtte toen hertog PHILIPS VAN BOURGONDIË het bewind in handen nam en werd door deze verbannen, terwijl zijn goederen verbeurd verklaard werden. De meeste er van werden verkocht, behalve het slot te Ellewoutsdijk, dat de hertog aan zich behield (28 Jan. 1427 [26] ) . Waarschijnlijk heeft hij spoedig daarop weer vergiffenis ontvangen. Vermoedelijk kreeg hij een deel van zijn goederen terug, want hij deed, zoals wij zagen, in 1430 de helft van het huis Rodenburg van de hand. Ook zijn vrouw had nog bezittingen behouden, vooral het goed, dat zij van haar vader in Zeeland ontvangen had. Zij geeft haar man 100 cronen sjaars uit dit goed tot lijftocht (29 Nov. 1430 [27] ) , terwijl hij haar op zijn beurt een zelfde rente tot lijftocht maakte uit zijn goederen op Zuid-Beveland. WILLEM moet vóór 1439 overleden zijn, daar zijn vrouw in dat jaar met haar tweede echtgenoot vermeld wordt. Uit de akte van 29 November, zoëven genoemd, blijkt, dat zij Jvr. MARY VAN NIEUWENVLIET heette en een dochter was van heer BOUDIJN VAN NIEUWENVLIET. Vermoedelijk sproot er uit dit huwelijk slechts één dochter, Jvr. MARGRIETE WILLEMSDOCHTER VAN DER DOES, die vóór I Juni 1436 reeds overleden was. De 187 gemeten ambacht in Heren Arnoutskerke, die zij in leen hield, waren hierdoor aan de grafelijkheid vervallen [28]. 2de: Ver MACHTELD VAN DER DOES, die eveneens een kind uit het eerste huwelijk geweest zou zijn. Zij werd in 1428 abdis van Leeuwenhorst en overleed in 1441. 3de: Uit het tweede huwelijk: DIRK VAN DER D0ES. Hij wordt 16 Aug.1433 door de heer van Brederode beleend met „die woninghe ter Does" met 25 morgen land en maakt hiervan de helft tot lijftocht voor zijn vrouw Jvr. JANNE NOIJDENDOCHTER VAN AMERONGEN, in de akte ten onrechte als SWEDERSDOCHTER vermeld [29]. Op 5 Febr.1439 beleent hertog PHILIPS hem met de 20 morgen in de woninge ter Does, waarvan hij eveneens de helft tot lijftocht maakt voor zijn bovengenoemde echtgenote [30].

Merkwaardig is het te zien, dat hij op dezelfde datum wederom in het bezit komt van de helft van het huis Rodenburg [31], dat ook reeds aan zijn oudste broeder WILLEM had toebehoord, doch door deze was afgestaan aan DIRK VAN SANDHORST. Veel is er van DIRK verder niet bekend. Op 20 April 1451 [32] verkoopt hij 6 morgen land in de hofstede van der Does, terwijl hij door de heer VAN BREDERODE op 7 Juli 1461 [33] opnieuw met het huis ter Does beleend is. Wanneer hij overleed is niet bekend. Wel weten wij dat Jvr. JANNE als weduwe in 1469 in een proces gewikkeld was met haar zwager FOY VAN DER DOES over de bezittingen van wijlen haar man. Zij verklaart dan, dat haar man en haar kinderen haar een last van schulden hadden nagelaten. Er waren dus kinderen uit dit huwelijk, die allen vóór hun moeder overleden waren. Bovendien blijkt uit deze akter dat zij 18 morgen land te Leiderdorp in leen hield van FLORIS VAN CRALINGEN [34]. 4de: FOY VAN DER DOES. Op 6 Mei 1468 [35] wordt hij door de heer VAN BREDERODE beleend met het huis ter Does, na dode van zijn broeder DIRK, die dus mogelijk in 1467 overleden is. Aan kolonel DE MAN danken wij de mededeling, dat FOY met zijn schoonzuster Jvr. JANNE in proces geraakte over de leengoederen. Het Hof van Holland besliste in 1469, dat FOY de leengoederen zal behouden, dus ook het huis en hofstede van der Does, doch Jvr. JANNE de daarbij behorende boomgaard [36]. In hetzelfde jaar transporteert FOY 4 ½ morgen te Leiderdorp aan WILLEM VAN DER DOES (23 Sept.1469 [37] ) .

FOY zou tweemaal gehuwd geweest zijn, voor de eerste maal met een Friezin en voor de tweede maal met HAZE WILLEMSDOCHTER VAN BERENDRECHT. Tot nu toe hebben deze beide huwelijken nog geen bevestiging kunnen vinden in oorkonden.

Uit een opgave van leenmannen uit de jaren 1472/1474 blijkt, dat Foy toen nog het huis ter Does met 20 morgen land en boomgaard in leen had, en dat de opbrengst hiervan 60 pond sjaars bedroeg, terwijl zijn schoonzuster Jvr. JANNE 9 morgen van deze 20 morgen in lijftocht bezat, die haar 27 pond opbrachten. Hierbij staat nog aangetekend: „Hier of getogen die reparatie van den huijse ter Does" [38].

Nog tijdens zijn leven moet FOY het huis ter Does verkocht hebben aan heer ARENT, bastaard VAN YSELSTEIJN, zoals laatstgenoemde op 30 Juli 1492 [39] zelf verklaart: „welck huijs ick hier voirmaels tegens FOEYE VAN DER DOES gecoft hebbe", Interessant in deze akte is ook nog de vermelding: „van der cappelijen behorende totter huijse te Does". Het tijdstip van de koop is naar wij menen niet precies bekend. Het moet in ieder geval liggen vóór 5 Jan.1489, aangezien de hertogen MAXIMILIAAN en PHILIPS het op die datum aan heer AREND ontnamen en aan de stad Leiden overdroegen. Heer AREND was namelijk te kort geschoten in de verdediging van het slot te Woerden, waar hij als kastelein de scepter gezwaaid had. Ondanks het feit, dat heer AREND gezworen had het slot Woerden met 20 knechten en ruiteren te verdedigen, was het de burggraaf van Montfoort in handen gevallen.

De stad Leiden had aangedrongen op overdracht van het huis „'t welcke een huus es van goeder stercte, wel dienende ter Does ter defensie ende beschermenisse van onser voirs. stad van Leijden" [40]. Op verzoek van de graaf VAN EGMOND, als Stadhouder-Generaal van Holland, gaf de stad het huis op 30 Juli 1492 wederom aan heer AREND over. Hoe het huis uit het bezit van heer AREND geraakt is, is niet precies bekend.

We weten slechts, dat het op 6 Mei 1541 door de gemachtigde van Mr JAN VAN WIJNGAARDEN werd overgedragen aan GERRIT CORNELISZ, poorter van Amsterdam, die het op 7 Febr. 1547 weer overdroeg aan CHRISTOFFEL VAN HAUWITZ voor 5000 Carol. gld [41]. Op 19 April 1557 ging het huis over op HENRICK POUWELSZ. gezegd van Gisp, wiens zoon ANDRIES HENDRICKSZ.

BOELENS het huis c.1590 verkocht aan Jhr PIETER VAN DER DOES, heer van Warmond.

Het Geslacht Van Jhr Pieter Van Der Does

Wij zagen zoëven, dat het huis ter Does c.1590 door koop in het bezit kwam van Jonker PIETER VAN DER DOES, heer van Warmond en Rijnsaterwoude, baljuw en dijkgraaf van Rijnland (1587), schout van Leiden (1588), luitenant-admiraal van Holland (1588) en meester generaal der artillerie [42]. Het ligt voor de hand om te denken dat PIETER het huis aankocht als zijn voorvaderlijk kasteel. Of dit inderdaad zo was, zullen wij echter nog nader bezien.

Kolonel DE MAN maakte ons attent op een voor de afstamming van dit geslacht buitengewoon belangrijke passage, die hij aantrof in het handschrift van VAN BUCHEL [43]. VAN BUCHEL heeft namelijk notities gemaakt uit een thans niet meer aanwezig memorieboekje van de kerk te Leiderdorp. Hij las daarin: „Oude Hendrik gaf uijt een werff bij de kerck de pape jaerlijcx 12 penning, de coster idem 6 penn.," en even verder „Costijn van der Does oude Henricsz. in dese memorie testament 18 penn. voor jaargetijde van zijn vader Henrick, en wil dat Henrick en Gerit van der Does of hun nakomelingen dese rente opbuerden ende gaven. Verzoek heer Daniel uten Waerde, ridder, desen brief mede te bezegelen Dinsdag na dertiendach 1342 (8 Jan.). Wij zien hier dus een „oude Hendrik", die tot zoon had: COSTIJN VAN DER D0ES. Deze COSTIJN bezat in 1317 een huis te Leiderdorp [44]. Verder is er omtrent hem niet veel bekend, alleen weten we nog dat hij minstens 4 kinderen naliet. 1ste: HUGO, die volgt. 2de: HEYNRICK COSTIJNSZ. VAN DER DOES, die in de bovengenoemde memorie van 8 Jan. 1342 voorkomt en nog op 26 Mei 1354 te Leiderdorp vermeld wordt. 3de: Ver (is vrouwe) ELISABETH VAN DER DOES, die op 17 Sept.1385 overleed na gehuwd geweest te zijn met heer DANIEL UTEN WAERDE, ridder, die ook in de bovengenoemde memorie vermeld wordt. 4de: GERYT VAN DER DOES, over wie we nog later een en ander zullen mededelen.

Nu volgt dus eerst Hugo van der Does Costijnsz, die de woning met het land van zijn vader erfde als vrij eigen bezit, dat hij echter reeds op 30 Juni 1325 [45] overdroeg aan JAN VAN POLANEN om het voortaan van hem in leen te houden. Op 25 Juli 1341 [46] legt hij, tezamen met JAN VAN DER ZIJL een verklaring af over het goed, dat JAN VAN DER MIJE van de abdij van Egmond in leen hield. Aan deze akte hangt zijn zegel: 7 spitsruiten (3, 4), rechts boven: een vrij kwartier met een kruis.

In 1346 is hij in geschil met de erfgenamen van ANSEM WILLEM BRUNENZ, over een stuk land geheten Schivenven te Warmond. Keizerin MARGARETHA beslist, dat dit land door erfenis in bezit van HUGO is gekomen en dat hij het dus rechtmatig bezit [47]. Hieruit blijkt tevens, dat hij tot de partijgangers van de keizerin behoorde, evenals zijn leenheer, heer JAN VAN POLANEN. Ook HUGO schijnt spoedig met haar zoon hertog WILLEM verzoend te zijn, laatstgenoemde beleent hem dan ook op 30 Dec. 1351 [48] met zijn woning en land te Leiderdorp, tevoren door hem in leen gehouden van heer JAN VAN POLANEN. In Jan.1353 [49] schijnt HUGO rechten te kunnen doen gelden op een tiende te Oegstgeest. Op 26 Mei 1354 wordt hij voor de laatste maal vermeld. Hij moet in ditzelfde jaar nog overleden zijn, omdat zijn zoon DIRC in het volgende jaar voorkomt als bezitter van de lenen van zijn vader.

Met wie hij gehuwd was is niet bekend, zijn kinderen waren: 1ste: DIRC, die volgt. 2de: MOUWERIJN HUGHENZ. VAN DER DOES, van wie bekend is, dat hij een huis te Leiden bezat (akte 5 Sept. 1358 [50]), en dat hij op 17 Oct.1364 [51] de helft van 2½ morgen met boomgaard gemaakt heeft tot lijftocht voor zijn vrouw CUNEGONDA JANSDOCHTER. Oudere genealogieën noemen haar CUNEGONDA JANSDOCHTER VAN DER COULSTER. Zij wordt echter in de genealogie van deze familie niet aangetroffen en het is dus wel zeer twijfelachtig of zij VAN DER COULSTER geheten heeft. Deze genealogieën laten uit dit echtpaar een zoon JAN geboren worden. Inderdaad komt er in die tijd een JAN MOUWERIJNSZ. voor, die echter geen enkele maal als „VAN DER DOES" vermeld wordt, zodat het niet uit te maken valt of hij inderdaad een zoon van MOUWERIJN HUGHENZ. VAN DER DOES geweest is. 3de: JAN HUGHENS. VAN DER DOES. Hem vonden wij slechts in één akte genoemd en wel op 2 Mei 1380 [52] wanneer hij aan de bewaarders van de Heilige Geest in de Pieterskerk te Leiden 3 morgen land in Leiderdorp verkoopt. DIRC VAN DER DOES HUGHENZ, zoëven onder 1ste genoemd, maakte op 22 Sept.1355 tot lijftocht voor zijn vrouw Jvr. LlSEBETTEN HEYNRICS heren DIRCSZOONSDOCHTER de helft van al zijn leengoed, namelijk van 12 morgen in het ambacht van Warmond bij de Zijl en 3 morgen in het ambacht van Leiderdorp tussen de Zijl en die Maerne [53].

De oudere stamlijsten geven haar tot geslachtsnaam „VAN HEENVLIET", de naam van een aanzienlijk Zeeuws geslacht. Volkomen ten onrechte evenwel, haar vader was HEYNRIC heren Dircsz uijtten Ketel, een onechte zoon van heer DIRC VAN WASSENAAR. Van de kinderen die uit dit huwelijk geboren zouden zijn, is slechts het bestaan van één zoon bewijsbaar, namelijk van HEYNRIC VAN DER DOES DIRCSZ, die op 3 April 1381 [54] beleend wordt met de bovengenoemde lenen van zijn vader. In vrij veel akten troffen wij hem aan; hij zou in 1447 overleden zijn, hetgeen zeer goed mogelijk is, daar zijn oudste zoon DIRC VAN DER DOES HEYNRICSZ. in 1449 met zijn vaders lenen wordt beleend. De moeder van laatstgenoemde DIRC en dus de vrouw van HEYNRIC VAN DER DOES DIRKSZ. heette MECHTELD VRANK ISAACSZOONSDOCHTER. De geslachtsnaam van deze dame zou „VAN VLAERDINGEN" geweest zijn, hetgeen wederom niet juist is, zij was afkomstig uit Vlaardingen. Uit dit huwelijk sproten ten minste 9 kinderen, die wij niet verder zullen behandelen. De oudste zoon heette DIRC en diens achterachterkleinzoon was Jonker PIETER, die, zoals wij zagen, het huis ter Does c. 1590 aankocht. Uit deze tak stamt ook het geslacht VAN DER DOES uit Noordwijk.

Nu nog een enkel woord over GHERYT VAN DER DOES, broeder van HUGO COSTIJNSZ. en HENDRIK COSTIJNSZ., tezamen zoons van COSTIJN VAN DER DOES OUDE HENRICKSZ. Zoals wij reeds zagen wordt hij op 8 Jan.1342 vermeld in een oud memorieboekje van de kerk te Leiderdorp. Ook hij hield van de heer VAN BREDERODE een woning en land te Leiderdorp in leen, waarmede hij op 30 Dec. 1351 [55] door hertog WILLEM beleend werd. Ook in 1354 troffen wij hem nog eenmaal aan. Met wie hij gehuwd was bleef onbekend. Van zijn kinderen kennen wij : 1ste: Jvr. YDA VAN DER DOES, die in 1392 vermeld wordt. 2de: COSTIJN VAN DER DOES GHERYTSZ., die op 15 Febr. 1383 een stuk land geheten „de Lange Wante" te Oegstgeest kocht [56]. Op 17 Mei 1386 [57] verkoopt hij aan heer DIRC VOPPENZ. „alsulke duwarie als die vrouwe Uten Waerde heeft uten goede te Zudic (is Zuidwijk) dat gheleghen is in dat veen bi Buscoop tot desen dage toe". Aan dit charter hangt zijn zegel: 5 spitsruiten (3, 2). (Deze vrouwe UTEN W AERDE was zijn tante, zoals wij gezien hebben.) De zoon van COSTIJN GHERYTSZ. VAN DER DOES, eveneens COSTIJN VAN DER DOES geheten huwde met ALIJD WILLEMSDOCHTER VAN DER GOUDE (zie de akte dd. 31 Mei 1411 [58]. Hun nageslacht noemde zich deels VAN DER DOES, deels VAN DER GOUDE, maar blijft hier verder onbesproken.

Ten slotte mag niet onvermeld blijven, dat wij buiten het verband met vorenstaande personen nog een GHERYT VAN DER DOES aantroffen, die in 1316/1317 gegoed was te Noordwijk, in 1337 vier „scaren" in de Haarlemmerhout bezat en in 1354 voorkomt als schepen van Haarlem. Misschien was een zoon van hem GHERET VAN DER DOES, die in 1388 te Haarlem vermeld wordt, gehuwd was met MECHTELD WILLEMSDOCHTER VAN CRANENBROEK en vóór 7 Juni 1400 kinderloos overleden was.

Geheel onbesproken blijft ten slotte het geslacht VAN DER DOES, dat later de heerlijkheid Heerjansdam bezat, doch een geheel ander wapen voerde, namelijk een leeuw. Het is zeer waarschijnlijk, dat zij in vrouwelijke lijn uit het oude geslacht VAN DER DOES afstammen.

Slotbeschouwing

Wij zagen, dat het huis ter Does in het laatste kwartaal der 14de eeuw uit de hoofdtak van het geslacht VAN DER DOES in vreemde handen overging en dat het c.1590 wederom aangekocht werd door admiraal jonker PIETER VAN DER DOES, en stelden ons de vraag of hij inderdaad het stamslot van zijn familie terugkocht. Deze vraag klemt te meer nu wij zagen, dat PIETER bewijsbaar afstamt van COSTIJN VAN DER DOES OUDE HENDRICKSZ., die van 1317-1342 vermeld wordt en omstreeks het jaar 1275 geboren moet zijn. Het geboortejaar van zijn vader OUDE HENDRIK zou dan c.1250 kunnen zijn. De aandachtige lezer zal het echter niet ontgaan zijn, dat wij bij de bespreking van de hoofdtak geen OUDE HENDRIK vermeld hebben. De naam HENDRIK komt in de hoofdtak in het geheel niet voor. Deze hoofdtak had, zoals wij zagen, tot stamvader DIRK VAN DER DOES, die in de jaren 1281/1284 genoemd wordt. Deze DIRK zal dan ook omstreeks 1250 geboren zijn, en was dus een tijdgenoot van OUDE HENDRIK. Waren zij broers?

Voordat wij op deze vraag een antwoord trachten te geven, moeten wij ons eerst de vraag stellen: Behoorden zij wel tot hetzelfde geslacht of stamde een van beiden slechts in vrouwelijke lijn uit het ander of is er misschien sprake van bastaardij? Een afdoend antwoord op al deze vragen is uiterst moeilijk te geven.

Wij zagen, dat HUGO COSTIJNSZ, de kleinzoon van OUDE HENDRIK tot wapen voerde: vijf spitsruiten en een vrij kwartier met een kruis. Nu kan een vrij kwartier wel op bastaardij wijzen en wij zouden dan moeten gaan denken aan een jonker, die een kruis in zijn wapen voerde en die bij een juffrouw VAN DER DOES een bastaardzoon verwekte, die dit geslacht VAN DER D0ES voortzette (een kruis als wapen werd gevoerd door het geslacht VAN ZIJL te Leiderdorp). Tegen deze hypothese pleit echter, dat zijn volle neef COSTIJN GHERYTSZ. VAN DER DOES alleen maar 5 ruiten voerde zonder het vrij kwartier. Helaas is de heraldische wetenschap niet voldoende ver gevorderd om met zekerheid dit probleem te kunnen oplossen. Dat HUGO COSTIJNSZ. zeer nauw geparenteerd was aan de hoofdtak bewijst wel het feit, dat hij twee van zijn zoons de namen DIRK en MOUWERIJN gaf, juist de kenmerkende voornamen in de hoofdtak. Aangezien deze voornamen voorkomen zowel bij het nageslacht van OUDE HENDRIK (geb. c.1250) als bij dat van DIRK (geb. c.1250) zou men dus aan een gemeenschappelijke stamvader kunnen gaan denken.

Wat de tijd aangaat is er niets tegen om hen voor broers te houden. Maar wie was dan de vader van beide hypothetische broers? Wij zagen reeds, dat vóór het jaar 1281 de naam VAN DER DOES niet aangetroffen is. Dus langs deze weg kunnen wij de vraag zelfs niet hypothetisch beantwoorden. Proberen wij eens langs een andere weg tot een oplossing te komen. 1ste: Het huis ter Does werd in leen gehouden van de heren VAN BREDERODE, de voornamen DIRC en WILLEM (typisch voor het geslacht VAN BREDERODE) komen ook bij VAN DER DOES voor. Deze voornamen kunnen wijzen op verwantschap. 2de: Wij zagen dat een GERRIT VAN DER DOES gegoed was te Noordwijk. In een grafelijke rekening vinden wij opgetekend „Item bi Gerds van der Does 2 morghen lands, die Ghereds van Velsen waren". GERRIT VAN DER DOES bezat dus 2 morgen land, afkomstig van GHERRIT (GERARD) VAN VELSEN. Zowel de voornamen als het landbezit wijzen op verwantschap. 3de: DIRK VAN DER DOES (1281/1284) uit de hoofdtak moet gehuwd geweest zijn met een Jvr. uit het geslacht VAN AMSTEL VAN MIJNDEN. Wij zien hier dus voor ons verwantschap met de AMSTELS, VELSENS en BREDERODES. Bekende namen bij de gebeurtenissen in 1296 !

Alleen de VAN WOERDENS ontbreken hier, ten minste ogenschijnlijk, want laten wij niet vergeten, dat de VAN WOERDENS 3 ruiten in hun wapen voerden! Zouden wij dus uit een en ander de hypothese mogen ontwikkelen dat het geslacht VAN DER DOES uit dat VAN WOERDEN gesproten is? Zo ver durven wij niet te gaan, de aanwijzingen er voor zijn te gering in aantal en de kenmerkende voornaam bij de VAN WOERDENS, namelijk HERMAN, troffen wij bij VAN DER DOES niet aan. Er zijn, en dit bemoeilijkt het onderzoek, verscheidene geslachten die ruiten in hun wapen voerden, zo b.v. ook het geslacht VAN ALBLAS, dat juist als VAN DER DOES 5 ruiten voerde als wapen. In dit geslacht is de voornaam HENDRIK nogal gebruikelijk. Wij hebben dus keuze genoeg en zullen daarom op dit probleem niet verder kunnen ingaan.

Toch willen wij deze bijdrage niet besluiten zonder nog een poging te doen de mogelijke stamvader van de veronderstelde gebroeders terug te vinden. Wij zouden dan willen wijzen op een oorkonde van 1244 [59]. Op 6 Augustus van genoemd jaar verkoopt graaf WILLEM II aan zijn getrouwen „Wilhelmo Sculteto, Theodorico Dosin, Gerairdo Abben, Mauricio de Leydemuda et eorum sociis" zijn venen te Poelien, o.a. het Waddincsveen, met een watergang genaamd de Goude tot aan de Rijn. Gefascineerd staren wij hierbij naar DIRK DOSIN en MAURYTS (MAURYN) VAN LEIMUIDEN, die beiden wonderwel in het milieu VAN DER DOES zouden passen. Let wel: er staat niet DIRK van der DOSIN of iets dergelijks, maar DIRK DOSIN, tout court.

Nu herinneren wij ons, dat de naamcombinatie DIRK DOIJS uit Gelderland stamt en in de loop der eeuwen over tal van geslachten verspreid raakte. Taalkundig verzet zich (geloven wij) er niets tegen om in deze DIRK DOSIN een DIRK DOIJS te zien, die een aandeel had in de veenontginningen in Waddincveen. Wij zien nu, wij herhalen nog eens dat de gronden zwak zijn en niet anders dan zwak kunnen zijn, dat dus de mogelijkheid ontstaat voor de navolgende veronderstellingen: Een lid van een Hollands geslacht (WOERDEN?, ALBLAS? etc.) huwt met een dochter van DIRK DOYS uit het Gelderse. Uit dit huwelijk wordt c.1220 een zoon geboren, die wij slechts eenmaal aantreffen als THEODORICUS DOSIN (3de naamvalsuitgang?). Deze DIRK zou gehuwd geweest kunnen zijn met een dochter van MOUWERIJN VAN LEYMUIDEN en samen met zijn zwager of schoonvader van die naam deel genomen hebben aan de ontginning van de Zuidhollandse venen. Te betreuren valt, dat wij in latere tijd niets meer bemerken van enige activiteit van de VAN DER DOESEN in dit gebied. Of mogen wij er nog een reminiscentie in zien dat COSTIJN GHERYTSZ. VAN DER DOES vóór 1386 in het bezit is van goed, dat gediend heeft tot lijftocht voor zijn tante vrouwe ELISABETH VAN DER DOES (die gehuwd was met de heer DANIEL UTEN WAERDE), namelijk „uten goede te Zudic dat gheleghen is in dat veen bi Buscoop"?

DIRK DOSIN (Doys) kan dan, chronologisch gezien, de vader geweest zijn van de OUDE HENDRIK en van DIRK VAN DER DOES, en zo zou dan de voornaam MOUWERIJN onder beider afstammelingen voortgeplant zijn. Wij zijn ons er van bewust, dat dit alles verstrekkende gevolgen zou hebben voor de verklaring van alle DOES-namen in de omgeving van Leiderdorp. Wij zouden dan moeten aannemen, dat de naam hier niet verklaard zou moeten worden als moerassige wildernis, maar afgeleid is van de bij- of toenaam DOIJS. Dus hier zou niet de landstreek de naam gegeven hebben aan een geslacht, maar een geslacht aan de landstreek.

Gesteld, dat dit alles juist zou zijn, dan is hiermede nog niet de vraag beantwoord, wanneer het oudste huis ter Does gesticht kan zijn. De oudste vermelding van het huis dateert van 5 Juni 1354. Op die datum maakt MOUWERIJN I 16 pond sjaars „uter woninghe ter Does" tot lijftocht voor zijn vrouw. Uit latere akten blijkt, dat het huis in leen werd gehouden van de heren VAN BREDERODE. Nu koos de heer VAN BREDERODE de zijde van keizerin MARGARETHA in de strijd met haar zoon hertog WILLEM (1346). Hetzelfde wordt ook vermeld van DIRK VAN DER DOES, HUGO COSTIJNSZ. VAN DER DOES en GHERYT COSTIJNSZ. VAN DER DOES. De verzoening van de hertog met deze VAN DER DOESEN kwam eerder tot stand dan die met de heer VAN BREDERODE, wiens bezittingen nog verbeurd waren ten tijde van de verzoening met VAN DER DOES. De hertog schakelt dan de heer VAN BREDERODE uit als leenheer en beleent, zoals wij zagen, GHERYT COSTIJNSZ. VAN DER DOES op 30 Dec.1351 met zijn woning te Leiderdorp, waarbij staat aangetekend „ende dit goet plach hi te houden van heren Dieric van Brederode". Maar waarom bemerken wij hier dan niets van een belening door de hertog van MOUWERIJN VAN DER DOES met het huis ter Does als tevoren door hem van de heer VAN BREDERODE in leen gehouden? Zoals reeds gezegd, zowel GHERYT als MOUWERIJN waren, evenals de heer DIRC VAN BREDERODE, in het vijandige kamp geweest, zodat er geen reden te zien is waarom het huis ter Does niet verbeurd verklaard geweest zou zijn. Men kan zich de vraag stellen, bezat GHERYT dan soms eerst het huis ter Does en is dit op een door ons niet te verklaren wijze op MOUWERIJN overgegaan? Mocht dit het geval geweest zijn, dan zou ook de familie van MOUWERIJN in feite ten onrechte als „hoofdtak" betiteld zijn. Wij zullen thans niet die weg opgaan en er ons voorlopig bij moeten neerleggen, dat deze bijdrage ten slotte vele vragen onbeantwoord moet laten.

Het is wellicht interessant om nog even in te gaan op de vraag of de thans tot de Nederlandse adel behorende familie der jonkheren VAN DER DOES inderdaad in rechte manlijke lijn afstamt van het middeleeuwse geslacht, zoals het Nederlands Adelsboek jg. 1941, blz. 222 e.v. veronderstelt.

Het Adelsboek geeft de stamreeks aldus (enigszins verkort) :

  1. MAURIJN VAN DER DOES 1354, dijkgraaf van de Nieuwendijk 1394, tr. LIJSBETH VAN VOORNE ALBRECHTSDOCHTER.
  2. SIMON VAN DER DOES, baljuw en ontvanger der goederen van Brigdamme, tr. BERTHA VAN COULSTER YSBRANTSDR.

III.YSBRAND VAN DER DOES, overl. Delft 1473, tr. MACHTELD VAN RUYVEN, overl. 1471.

  1. WILLEM VAN DER DOES, overl. Delft 1505, tr. MECHTELD VAN DER DOES FRANCKDR., overl. Schoonhoven 1529.
  2. FRANCK VAN DER DOES, overl. 1540, tr. DIEUWER VAN EVERSDIJK SIMONSDR., overl. 1545.
  3. SIMON VAN DER DOES, geb. Delft 1507, van wie allerlei oorkonden vermeld worden.

Beschouwing van deze stamreeks geeft ons aanleiding om de volgende opmerkingen te maken: 1ste: in generatie I zijn MAURIJN I en MAURIJN II (vader en zoon) verward. Eerstgenoemde was gehuwd met LIJSBETH VAN VOORNE AELBRECHTSDOCHTER, laatstgenoemde was dijkgraaf van den Nieuwendijk in 1394. 2de: Opvallend is het wel, dat bij deze generatie geen enkel jaartal vermeld wordt. Deze SIMON, noch zijn vrouw, zijn naar wij menen ooit in een of andere oorkonde aangetroffen. Merkwaardig is ook, dat het geslacht VAN DER DOES tot tweemaal toe door huwelijk verbonden zou zijn met een dame uit het geslacht VAN DER COULSTER. Beide dames komen niet voor in de genealogie VAN DER COULSTER, zelfs niet in de meest recente. De zaak wordt nog curieuzer, als wij zien, dat er wel een SIMON VAN DER DOES in die tijd leefde, die ook baljuw was (van den Hage), maar hij behoorde tot het geslacht VAN DER DOES, dat een leeuw tot wapen voerde en vermoedelijk in vrouwelijke lijn stamde uit het door ons behandelde geslacht. Deze SIMON wordt in de oorkonden uitdrukkelijk een zoon van PHILIPS VAN DER DOES genoemd. Het wil ons dan ook voorkomen, dat de SIMON onder generatie II ten onrechte aan de hoofdstam is vastgekoppeld.

Het is uiterst moeilijk om iets te zeggen over de generaties III en IV. Noch van YSBRAND, noch van WILLEM VAN DER DOES is door ons een spoor gevonden en ook MACHTELD VAN RUYVEN komt in de oudere genealogieën VAN RUYVEN niet voor. Ook de vrouw van FRANK VAN DER DOES (generatie V) komt niet voor in de genealogie EVERSDIJK, die opgenomen is in het Vaderlandsch Woordenboek van JACOBUS KOK, dl. XIV blz. 520. De vraag dringt zich aan ons op : Hebben deze personen inderdaad bestaan of moeten wij hen zien als producten van een rijke fantasie ? Deze regels waren reeds geschreven toen mijn aandacht viel op een aantekening in het Alg. Ned. Familieblad (jg. II blz. 261) waar men vermeld vindt, dat MACHTELD FRANCKSDOCHTER VAN DER DOES gehuwd geweest is met WILLEM, oom van JAN STORM VAN 'S-GRAVESANDE, ten gevolge waarvan het wapen VAN DER DOES in een hartschild in het wapen STORM VAN 'S GRAVESANDE is opgenomen. Volgens de stamreeks VAN DER DOES in het Adelsboek Zou MACHTELD FRANCKSDR. VAN DER DOEs gehuwd geweest zijn met WILLEM VAN DER DOES ! Het behoeft wel geen betoog, dat de generaties I t/m V in het Adelsboek eens duchtig onder de loupe genomen moeten worden. Het is niet onmogelijk, dat dan zal blijken, dat een dochter van VRANK VAN DER DOES gehuwd is geweest met een WILLEM YSBRANDSZ. (zonder achternaam) en dat SIMON VAN DER DOES, de latere schepen en schout van 's-Gravenhage, een kleinzoon van dit echtpaar geweest is. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de stamreeks VAN DER DOEs in het Adelsboek dienen aan te vangen met laatstgenoemde SIMON (generatie VI).

J. W. Groesbeek

Noten

  1. Jaarboekje Leiden jg 1954, blz 50 e.v.
  2. De Fremery, suppl. Oorkb. Holland nr 228
  3. v. Mieris, Charterboek II, blz. 407
  4. Reg. EL 2 fol. 9 (Algemeen Rijksarchief)
  5. Reg. EL 2 fol. 20vs
  6. v. MIERIS II, blz. 382
  7. Bijdr. Hist. Gen. te Utrecht 1901, blz. 282
  8. Algemeen Rijksarchief, Leenkamer 47 fol. 39vs.
  9. Bijdr. Hist. Gen. 1901, blz. 282.
  10. A.R.A Leenkamer 47, fol. 38vs.
  11. Berichten Hist. Gen. 111, blz. 107.
  12. v. RIEMSDIJK de Tresorie en de Kanselary der graven van Holland, blz. 399, 400 en 402.
  13. A.R.A., Leenkamer, copie 32, fol. 73vs.
  14. Van Riemsdijk, gec. w., t.a.p.
  15. Rijksarchief Haarlem Coll. Aanw. 47, fol. 635vs.
  16. R.A.H. Coll. Aanw. 47, fol. 479
  17. R.A.H. Coll. Aanw. 45, fol. 462vs en 463
  18. Graf. Commissieboeken dl. I, blz. 14
  19. R.A.H. Coll. Aanw. 47, fol. 617
  20. R.A.H. Coll. Aanw. 48, fol. 87vs
  21. v. MIERIS, Handvesten etc. der stad Leiden, blz. 672
  22. R.A.H. Coll. Aanw. 75, fol. 2.
  23. Gem. arch. Haarlem, Cartul. van St Jan nr 302
  24. R.A.H. Coll. Aanw. 53, Caput Zeeland, fol. 95
  25. R.A.H. Coll. Aanw. 53, fol. 218vs
  26. R.A.H. Coll. Aanw. 55, fol. 240
  27. R.A.H. Coll. Aanw. 56, fol. 263vs
  28. Volgens mededeling van Kolonel DE MAN uit hs. van Buchel
  29. R.A.H. Coll. Aanw. 465, fol. 12vs.
  30. R.A.H. Coll. Aanw. 100, fol. 153vs.
  31. R.A.H. Coll. Aanw. 100, fol. 154.
  32. Inv Arch Kloosters te Leiden regest 973
  33. R.A.H. Coll. Aanw. 465 fol. 23
  34. R.A.H. Coll. Aanw. 60 fol 13
  35. R.A.H. Coll. Aanw. 465, fol. 23vs
  36. Sententies Hof van Holland nr 471, akte 107, fol. 219
  37. R.A.H. Coll. Aanw. 465, fol. 25vs
  38. R.A.H. Coll. Aanw. 148, fol. 63 en 311
  39. v. MIERIS, Handvesten van Leiden, blz. 801
  40. v. MIERIS, Handvesten van Leiden, blz. 800
  41. P. N. v. DOORNINCK: Inv. charters v. d. Does etc. regesten, 49 en 56
  42. C. J. POLVLIET, Genealogie van het oud-adelijk geslacht van der Does
  43. R.A. Utrecht hs. nr 343 1, fol. 54vs/55
  44. Gem. arch. Haarlem, Cartul. v. St Jan, nr 295
  45. A.R.A. Arch Nassau Domeinraad, Leen: Leck-Polanen nr 6461 fol 323v, 324
  46. Inv. arch. abdij Egmond 497, nr 277
  47. R.A.H. Coll. Aanw. 37, fol. 4vs
  48. R.A.H. Coll. Aanw. 42, fol. 3vs en 4
  49. R.A.H. Coll. Aanw. 42, fol. 9
  50. R.A.H. Coll. Aanw. 44, fol. 2vs
  51. R.A.H. Coll. Aanw. 44, fol. 142
  52. Inv. Arch Kloosters te Leiden, dl. I, regest 53
  53. A.R.A. Copie Leenkamer 32, fol. 112
  54. R.A.H. Coll. Aanw. 45, fol. 328vs.
  55. R.A.H. Coll. Aanw. 42, fol. 3vs en 4
  56. Inv. arch. Gasthuizen te Leiden, regest 108
  57. A.R.A. Inv. arch. abdij Egmond, regest 557
  58. R.A.H. Coll. Aanw. 53, fol. 112
  59. Oorkondenboek Holland, dl. I, nr 406